Als aan de grond genageld
"Wat doe je nou, man?" Ik keek de jongen oprecht verbaasd aan. Een wat dikkige jongen was het van een jaar of acht. Hij had een gouden ketting om en droeg een horloge van ongekend formaat. Het ding fonkelde in het neonlicht. Nonchalant hing het mannetje over de winkelwagen die hij meetorste. Verveeld keek hij naar me op. "Dat kan je toch niet maken?" vervolgde ik mijn relaas met een ongelovige ondertoon, die aan duidelijkheid weinig te wensen overliet.
Maar de jongen leek niets te begrijpen van mijn afgrijzen. Wel zag ik iets van angst in zijn blik toen ik vervolgens een halfdreigende stap in zijn richting zette, maar dat had meer te maken met het feit dat ik - hoewel bepaald niet lang - nog altijd ruimschoots boven hem uittorende. Behoedzaam bewoog hij zich dan ook van mij af. De beweging, in de richting van een vrouw die het tafereel op zo'n twee meter afstand nieuwsgierig gadesloeg, was nagenoeg synchroon met de mijne.
Even hadden we oogcontact, de vrouw en ik. Het was me direct duidelijk dat het zijn moeder betrof. Ze lachte naar me. Het was geen geamuseerde lach, maar de lach van iemand die zich geen houding wist te geven. Ze stond zelfs als aan de grond genageld, terwijl ze ongemakkelijk grijnsde van oor tot oor. Onderwijl schoof zoonlief nog altijd langzaam in haar richting. Ter hoogte van het schap met poedersuiker en bakbenodigdheden was hij inmiddels.
Ik schudde mijn hoofd en keek de jongen nog één keer indringend aan. Vervolgens wendde ik mijn blik af om mijn eigen weg te vervolgen, waarbij ik helaas niet kon voorkomen dat mijn aandacht nog heel even werd getrokken door de fluim die hij net daarvoor nonchalant had uitgespogen, hangend over zijn winkelwagentje in de plaatselijke Albert Heijn. De snotterige, witgroene rochel droop tergend traag richting grond langs de buitenkant van een pak Pickwick rooibosthee.