Het eerste rokje met blote benen zag ik alweer een week of twee geleden. Toch is het alsnog een vermelding waard, alleen al omdat het eerste rokje traditiegetrouw de markering is van een nieuw lenteseizoen. Het was in de trein, ter hoogte van Den Haag. Halverwege de dertig schatte ik de vrouw die het rokje droeg. Ze had bruin haar en krullen, een open gezicht. Ze had gerend, te oordelen naar de iets vochtige bovenlip en haar zware ademhaling. Vol overtuiging plofte ze dan ook neer op de bank. Ik herkende een zucht van verlichting. Ze had een goed figuur. Mooie benen. Het rokje, dat was uitgevoerd in een zwart-witte ruit, viel net boven de knie. Goede knieën ook. Niet te knokig.
We wisselden een korte glimlach. Aantrekkelijk vrouw, dacht ik, terwijl ik mijn aandacht vestigde op het boek dat ik aan het lezen was. Ik keek pas weer op toen ik het geritsel hoorde van plastic. De vrouw met het rokje had een zakje Tijgernootjes te voorschijn gehaald. Het kostte haar nog best wat moeite om de verpakking te openen, maar toen dat eenmaal was gelukt, begon ze vol overgave de nootjes in haar mond te wippen. Eén voor één, met tussenpozen van ongeveer een halve minuut. Het krakende geluid van het krokante omhulsel dat tussen haar kiezen werd verbrijzeld, was bijna oorverdovend in de volle, maar overigens doodstille coupé. Ze smakte een beetje.
Na het vijfde nootje kwam er een blikje Bavaria te voorschijn. Het gesis bij het openen, viel samen met het kraakgeluid van het zesde Tijgernootje. Het was bijna alsof ze bewust een ritmische compositie creëerde. Nootje, krak, smak, blikje, slok, slurp. Na het elfde nootje liet ze een boertje in de maat. Met de rest van de coupé deed ik net of het voorval me ontging. Zoals je een windje van je oma zou negeren, zeg maar. Wegkijkend van mijn boek, met mijn blik op de einder en in het besef dat de verpersoonlijking van de lente tegenover mij nootjes at, bier dronk en er lustig op los boerde, bedacht ik dat mijn dagelijks leven eigenlijk best wel 'rock and roll' is...