De weblog met de positieve vibes!

27.1.11

Onvermijdelijke associaties met Satan

Het is gekkenhuis. Een actieve vulkaan die je met de auto op kunt rijden, om te parkeren op tien meter van de kraterwand. De lokale regels vereisen dat je de wagen achteruit inparkeert, zodat je in geval van nood direct weg kunt rijden. Eén en ander lijkt trouwens in tegenspraak met het advies dat je bij het passeren van de slagboom onderaan de berg op schrift krijgt uitgereikt; in geval van een eruptie word je dringend geadviseerd om onder de auto te gaan liggen. Die dan hopelijk niet wegrijdt, dus.

Het bleek allemaal niet nodig vandaag, al deden het gerommel in de diepte en de enorme wolken zwaveldamp die uit de immense krater opstegen, wel vermoeden dat veiligheidsprocedures op zich geen overbodige luxe zijn. Een blik over de rand roept onvermijdelijke associaties op met Satan. Als je ergens de hellepoort zou vermoeden, is het hier. De Masaya in Nicaragua. Een land dat overigens behebt is met een stuk of veertig vulkanen. De één nog meer iconisch dan de ander.

Bijna alle steden van enig formaat liggen hier in de schaduw van zo'n potentieel allesverwoestende reus. Da's geen toeval, gezien de vruchtbaarheid van het land ter plekke. Maar gekkenhuis is het wel.

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

25.1.11

Een gehalveerde colafles met kalk

We waren als eersten aanwezig. Samen met de man die de drankjes verzorgde. Het was half tien, zondagochtend op Great Corn Island en we verbaasden ons over het feit dat er verder nog geen toeschouwers vielen te bekennen in het behoorlijk uit de kluiten gewassen stadion. En dat terwijl het duel om tien uur zou beginnen. Het was bovendien niet zomaar een treffen; we hadden ons laten vertellen dat het de beslissende wedstrijd om het eilandkampioenschap betrof. En honkbal is een serieuze aangelegenheid in Nicaragua.

Rond kwart voor tien pakte de drankjesverkoper een bezem om eigenhandig de tribune van de thuisploeg van het in deze contreien onvermijdelijke stof te ontdoen. Op z'n dooie akkertje. Ik informeerde nog eens of we het aanvangstijdstip goed hadden begrepen, terwijl ik om mij heen keek om te constateren dat we nog altijd met z'n drieën waren. Hij bevestigde. Om tien uur zou het echt gebeuren en hij verwachtte zeker vierhonderd toeschouwers, als het er geen zeshonderd zouden blijken. Ik knikte, zij het weinig overtuigend.

Een half uur later maakten twee jongens van een jaar of zestien hun entree. Ze torsten een eenvoudige stereoset en twee speakers met zich mee. De muziek, zo liet de drankjesverkoper mij met gepaste trots weten. Het duurde vervolgens zeker een half uur voor de apparatuur naar behoren functioneerde. Van andere supporters dan wijzelf was geen spoor te bekennen. We waren met z'n vijven nu. De drankjesverkoper, de jongens van de muziek en wijzelf. Waar bleven die driehonderdzesennegentig andere mensen?

Rond tien voor elf meldde zich een nieuw gezicht. Een gezicht dat ik herkende bovendien. De immigration-official van het lokale vliegveld. In vol ornaat. De man die een kleine week eerder in opperste concentratie onze paspoortgegevens in een schoolschriftje had genoteerd, vlak nadat we - overigens op een binnenlandse vlucht - waren geland. Hij knikte de drankjesverkoper bemoedigd toe, evenals de jongens van het geluid en zwaaide in onze richting. Twee gringo's in het stadion. Hij nam het bijzonder casual op.

Rond elf uur was er zowaar sprake van enige activiteit op het goed onderhouden veld. De lijnentrekker liep zijn rondje. Hij gebruikte een gehalveerde colafles met kalk om het strijdtoneel af te bakenen. Een vaste hand had de man, constateerde ik. De lijnen zagen er werkelijk keurig uit. Ondertussen hadden zich ook wat kennelijke spelers gemeld. Zij gooiden wat ballen over en weer. Ballen overigens die door de drankjesverkoper waren verstrekt. In het half uur dat volgde druppelden zowaar wat 'locals' binnen, maar meutes waren het zeker niet. Toen de wedstrijd om half twaalf dan eindelijk begon, was een handjevol toeschouwers aanwezig.

Onder hen bevond zich een man die me sterk aan Desi Bouterse deed denken. Hij zag het als zijn voornaamste taak om de jongens van de muziek in het gareel te houden. Zodra het volume al te zeer omhoog ging, wierp hij een norse blik over zijn schouder omhoog, waarna het respectievelijke deuntje tot aanvaardbare waardes werd teruggebracht. Een ander groepje was vooral druk in de weer met een anderhalve literfles rum. Eén van hen was duidelijk al in kennelijke staat en had grote moeite met zijn oog-handcoördinatie. Het inschenken van de drank ging gepaard met schokkerige bewegingen en een verbeten grimas op zijn gezicht.

De beide teams in het veld vielen vooral op door overgewicht en leeftijd. Ik concludeerde dan ook dat de eilandcompetitie door obesitas en geriatrische problemen werd geplaagd. De alleroudste deelnemer in het veld - een scharminkelige man met een flinke grijze baard - miste vol overtuiging vier keer achtereen tijdens zijn eerste slagbeurt. Zijn bat kwam zelfs pas in beweging op het moment dat de bal al lang door de catcher was gepakt. Een speler in het achterveld miste een makkelijke vangbal omdat hij druk aan het bellen was. Toen een supporter daarover niet veel later bij hem klaagde, reposteerde hij met enige charme: "I'm transmitting the game, you know!"

Twintig Cordoba's bedroeg de entree. Het bedrag werd geind door een alleraardigst meisje. Ik betaalde, maar voegde haar nog wel toe: "You have to make sure that they're gonna do better, 'cause this doesn't look like a championship." Ze knikte me begrijpend toe en reageerde: "Yeah, I know. They suck!" Om vervolgens sloffend haar weg te vervolgen...

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

22.1.11

Maar weer eens in de relaxstand

Vanochtend naar de bakker gelopen. En terug. Nadat er gisteren de hele dag geen stroom was en dus geen internet, vandaag wel. Met twee uur vertraging ging het enige cybercafé op Little Corn Island open. Zodadelijk maar weer eens in de relaxstand, want de overvolle agenda van vandaag begint z'n tol te eisen. Hoeveel stress kan een mens hebben?

Overmorgen richting Honduras.

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

19.1.11

Paradijs voor een dag of wat

Ooit behoorden de eilanden tot het Britse rijk. Het was nog in de tijd dat daar de zon nooit onderging. Om die reden is de voertaal er nog steeds Engels. Engels met een flinke tropische tongval. Een beetje zoals het Jamaicaans ook klinkt. Soms moet je behoorlijk je best doen om het te begrijpen. Ook de huidskleur van de eilanders is anders. De oorspronkelijke bewoners van Great en Little Corn Island - die hier de overgrote meerderheid van de bevolking vormen - zijn creools, in tegenstelling tot de gemiddelde Nicaraguaan.

Little Corn Island, waar we zijn neergestreken, doet z'n naam eer aan. Klein is het op zeker. Anderhalve vierkante kilometer volgens Lonely Planet. Een verzameling palmbomen in de Caribische Zee. Maagdelijk witte stranden, een lekkere bries en een tempo dat nog wat lager ligt dan op het vasteland. Het is een paradijs. In ieder voor een dag of wat. Alleen de prijzen, die gaan hier 'sky high'. Maar wat wil je? Alles komt van ver. Behalve dan de kreeft. Want die ligt hier letterlijk voor het oprapen. In het azuurblauwe water.

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

18.1.11

Honderden kilometers groen

Er struinden wat kippen rond. En wat kruiers. Verder was het goeddeels uitgestorven tot ver in de middag. Het vliegveld van Bluefields, aan de Caribische kust van Nicaragua. We geraakten er vanochtend vroeg na een anderhalf uur durende rit in een speedboot. En speedy was het. Alsof we in de Formule 1 waren beland, maar dan op het water zeg maar. De boot vanuit El Rama of het vliegtuig vanuit Managua - meer smaken zijn er niet. Er leiden geen wegen naar Bluefields. De stad is landinwaarts in alle richtingen omringd door honderden kilometers ondoordringbaar groen.

Er zijn wel wegen in de stad. En daarop rijden nog auto's ook. Zonder uitzondering hele kleine Kia's en Hyundai's - koekblikken in de volksmond. Ik liet me door één van de kruiers op het vliegveld vertellen dat de langste unieke afstand die je in Bluefields kunt rijden vijftien kilometer bedraagt. Tsja, daar heb je geen Hummer voor nodig natuurlijk. De wagens die je hier op het schamele wegennet tegenkomt, zijn bijna allemaal taxi's. Redelijk afgeragd. Afgeragde koekblikken, die je bovendien niet voor jezelf hebt. Net als bij de bussen in dit land, worden ze al rijdend volgeladen met passagiers.

We waren op de airport omdat we naar de Corn Islands willen. Een verzameling nietige puntjes op de kaart, zo'n zeventig kilometer uit de kust. Het wekelijkse vrachtschip dat vanuit El Rama vertrekt, hadden we gisteren gemist. De ferry die normaal op maandag gaat, bleek vanochtend vervangen door de eerder genoemde speedboot, maar die zou niet verder dan Bluefields varen. En de dus restte er niets anders dan het luchtruim. Ware het niet dat de vlucht vandaag al bleek volgeboekt. Omdat we van de kruiers begrepen dat het formaat van het vliegtuig nogal eens wisselt, lieten we ons op de wachtlijst plaatsen.

Het bleek allemaal ijdele hoop, zo rond een uur of drie. En dus taaiden we af, om hier in Bluefields dan maar een nachtje te blijven. Morgenochtend vertrekken we alsnog. Tenminste, daar gaan we van uit. Want je weet het nooit hier. Het blijft een ontwikkelingsland, waar kippen en kruiers het beeld vaak bepalen. Eén van de kruiers op het vliegveld krijgt van ons morgen een donatie voor een bal. Een voetbal wel te verstaan. Hij is aanvoerder van het team dat de lokale competitie leidt, maar een eigen bal? Nee, die hebben ze niet. Van die dingen dus.

Geinig land verder hoor, Nicaragua.

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

15.1.11

Lachen om die rare gringo's

Hoeveel mensen passen er in een bus? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van je geografische positie. Hier in Nicaragua zijn het er in ieder geval meer dan je vooraf zou denken. De bussen zijn zonder uitzondering afgeladen. Niet alleen met reizigers overigens, vooral ook met hun bagage. De bus is hier wat de trein is in Nederland. Al zou de gemiddelde NS-conducteur gek staan te kijken wanneer zijn passagiers aan boord gingen met een halve supermarktinventaris en hun volledige huisraad.

Het mooie is dat het niemand hier deert. Niemand klaagt over vertraging of het gebrek aan een zitplaats. Niemand stoort zich aan medepassagiers die toch nog bijschuiven op een al overvolle bank. Niemand vindt het vervelend als er nog wat extra autobanden in het ondoordringbare gangpad worden gerold en mensen zijn juist blij als zich ook nog een stoet straatverkopers met eetwaar en lekkende plastic zakjes vol frisdrank door de menigte wurmt.

De buitenlanders, ja die klagen. Over te weinig beenruimte, de temperatuur, de zoveelste stop, het gebrek aan snelheid, medepassagiers die in hun 'personal space' belanden en dat soort dingen meer. Maar de Nica's? Die vinden het wel best. Die lachen om die rare gringo's, terwijl ze zelf nog even inschikken. Nog een setje pannen erbij? Tuurlijk. No es problemo. Lekker volkje hoor...

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

12.1.11

De nationale meubelhit

Nicaragua is een prettig land. Niet in de laatste plaats omdat je hier als toerist vooral met rust wordt gelaten. Hoe anders is dat in Azië bijvoorbeeld; het werelddeel waar we overigens zo verzot op zijn. Daar rennen mensen die iets te verkopen hebben letterlijk achter je aan, daar kun je geen taxi of tuk-tuk voorbij lopen zonder op z'n minst de vraag te krijgen: 'Where you go?' Natuurlijk worden we ook hier beschouwd als wandelende pinautomaten, maar de intensiteit is van een heel andere orde.

Misschien zijn de inwoners van Nicaragua gewoon een stuk relaxter. Luier wellicht zelfs? Er is een item dat in geen enkel huishouden ontbreekt, waaruit je het laatste mogelijk af kunt leiden. De nationale meubelhit is hier namelijk de ouderwetse schommelstoel. Je ziet 'm zonder overdrijven overal. Vaak met enkele vriendjes bovendien, want één schommelstoel is geen schommelstoel. En toegegeven: ze zijn behoorlijk aangenaam. Wat is er lekkerder dan al schommelend de wereld te aanschouwen of weg te glijden in een goed boek?

Vandaag zagen we ook een hobbelpaard. Een aangename hang naar vroeger maakte zich even van mij meester.

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

10.1.11

Gewoon lekker chill

Meest opmerkelijke ervaring tot nu toe: een nooduitgang midden in de jungle. Het stond er echt, een bordje met de tekst 'emergency exit'. Beste vulkaan: de Concepcion op Isla de Ometepe. Wat een geweldig ding. Een vulkaan zoals een vulkaan hoort te zijn. Perfect gevormd met een donsbedje van stoom op de top. Slechtste maaltijd: ook al op Isla de Ometepe. Een aardappelsalade die oogde als een bord kots. Ik kan het helaas niet mooier maken. Ik kwam er overigens nog goed mee weg, want vanochtend spraken we twee Nederlanders die een bord spaghetti met pesto hadden besteld, waarbij al snel bleek dat de basilicum voor de gelegenheid was vervangen door munt. Spaghetti Sportlife, zeg maar. Beste dorp: San Juan del Sur in Nicaragua. Gewoon lekker chill, weet je. Daar juist geweldig gegeten in de plaatselijke 'mercado'. Nooit geweten dat kip met rijst en bonen zo smaakvol kon zijn. Beste stad: Granada. We zijn er pas een halve dag, maar het is nu al geweldig. Op elke hoek van elke straat weer een nieuwe, fantastische foto-opportunity.

Al met al is de eerste ruime week van onze hernieuwde reispoging in deze contreien bepaald niet tegengevallen, of het moet die aardappelsalade zijn. Nog een week of zeven te gaan...

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

7.1.11

Stempels en contante bedragen

Ik moest even denken aan de tijd dat er nog douanebeambten stonden langs de grens met Luxemburg. Dan minderde je voor de vorm even wat vaart, om daarna vooral het gaspedaal weer flink in te trappen. Volgens mij is het inmiddels lichtjaren geleden. De tijd dat er controles waren bij het binnengaan van België kan ik me zelfs in het geheel niet heugen. Je merkt tegenwoordig alleen nog aan het slechtere wegdek dat je bij onze zuiderburen bent beland.

Hoe anders gaat het er aan toe wanneer je van Costa Rica naar Nicaragua reist. Tussen die landen is nog een ouderwetse barrière met veel uniformen en formaliteiten. Met grote aantallen stempels en contante bedragen in dollars, die de staatskas moeten spekken. Met enorme rijen vrachtwagens die wachten op permissie om hun weg te vervolgen en met minstens zulke lange rijen mensen die in de tropische hitte hopen op een goedgeluimde official die niet al te moeilijk doet. Drie uur waren we er zoet mee.

De enige overeenkomst met de situatie op het grensvlak van Nederland en België, is de slechtere infrastructuur zodra je het niemandsland achter Costa Rica verlaat. Een metalen hek zwaait open, waarna Nicaragua zich openbaart. Totale gekte in vergelijking met het geordende buurland. Schreeuwende 'touts' en halfvergane bussen. Afgebladderde verf en rommelige marktkramen. Het is alsof je het decor van een James Bond-film binnenstapt. Het contrast kan bijna niet groter zijn.

Toch durf ik na twee dagen al te zeggen dat het hier geweldig is. De mensen zijn ontzettend vriendelijk, de natuur is wonderschoon, het wegdek blijkt minder slecht dan je op het eerste gezicht denkt en de prijzen liggen aanmerkelijk lager dan in Costa Rica. Op weg naar San Juan del Sur, de strandbestemming bij uitstek, rijd je vlak langs de twee enorme vulkanen in het Lago Nicaragua. Het is een voorproefje van wat nog komen gaat.

Voor nu genieten we - met de benen omhoog, in de relaxstand - van het ongecompliceerde leven aan zee. En van de zon die eindelijk schijnt...

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

3.1.11

De aanblik van een kolibri

Nooit gedacht dat ik iets had met vogels, maar dat blijkt dus wel zo te zijn. Gisteren raakte ik zowat in extase door de aanblik van een kolibri. Ik kende ze alleen van tv, hier vliegen ze af en aan in de vrije natuur. Vanochtend had ik oogcontact met iets dat leek op een exotische huismus. Gele buik, zwarte oogjes. We namen elkaar schattend op. Ik zag twee spierwitte fladderaars die me deden denken aan een ibis. Ze zochten naar evenwicht in de kruin van een woudreus. En dan die enorme roofvogels, zwermend boven het dal. Ronduit indrukwekkend.

Pizza John vertelde dat er vier toekans in zijn tuin zaten, gistermiddag. Ik was een beetje jaloers.

Vogels zijn behoorlijk cool...

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]

2.1.11

Slapen aan de voet van een vulkaan

Het slaat natuurlijk eigenlijk nergens op. Dat je grof geld betaalt om op één van de meest gevaarlijke plaatsen ter wereld te overnachten. Toch is het precies wat we doen op dit moment. Slapen aan de voet van een actieve vulkaan. Spannend is een understatement. We zijn in het onooglijke El Castillo. Een dorpje ten zuidwesten van de Arenal, een berg van dik zestienhonderd meter hoogte die bij voortduring as en gas uitspuugt en die een vrijwel constante lavastroom produceert. Op dit moment zijn het overigens vooral wolken die we zien. Het weer in centraal Costa Rica laat iets te wensen over vandaag. Regen en wind teisteren ons Hollandse gestel, dat juist zo toe was aan een flinke dosis zon.

Ondertussen is al wel duidelijk dat Costa Rica een prachtig land is. Groen en ongerept. De mensen zijn alleraardigst, de levensstandaard is hoog. Het lokale voedsel valt niet tegen, de wegen zijn meest prima en de bussen rijden op tijd. Klachten? Nou ja, het weer dus.

Vanavond eten we bij John, die vanochtend in La Fortuna in dezelfde pick-up van Arthuro stapte waarmee we naar El Castillo hobbelden. Ontsnapt aan een jachtig leven in LA en tegenwoordig pizzabakker in de 'middle of nowhere'. Poncho's aan, zaklamp mee en wandelen maar. Drie kwartier heen en drie kwartier terug.

Het leven is zo slecht nog niet, hier in de levensgevaarlijke Zone A!

[Zie ook: Dossier Centraal-Amerika]