Enig recht op vergelding
Achteraf bezien had ik me natuurlijk veel minder druk moeten maken, maar ergens in mij zit nu eenmaal iets van een hypochonder. En dat het mis was, leed geen twijfel. Mijn verstandskies linksboven stond op instorten, te oordelen naar de stukken glazuur die in toenemende mate loslieten en de pijn in mijn kaak die al sinds de kerst elke dag erger werd.
Dat ik überhaupt nog terecht kon bij mijn tandarts, siert de man. Al hoorde ik hem, terwijl ik een afspraak maakte met zijn assistente, op de achtergrond duidelijk hoorbaar roepen: "Hij mág komen, maar dan wel weer elk halfjaar. Ik doe niet alleen aan pijnbestrijding!" Het leek me alleszins redelijk en ik stemde dan ook zonder morren in.
Daar zat ik dan de volgende ochtend. Tien jaar na dato. Schaamteloos. Een heel decennium was ik niet bij de tandarts geweest. Zelf leek hij daar overigens allerminst van onder de indruk. Wat is het toch een schatje, dacht ik nog. Tot hij - geheel in lijn met mijn eigen diagnose - overging tot het trekken van de verstandskies in kwestie.
De verdoving bleek in eerste instantie onvoldoende, hetgeen maakte dat ik een schreeuw niet kon onderdrukken. Tegelijk scheen het me toe dat de man wel enig recht had op iets van vergelding. Echt serieus had ik zijn vak de laatste jaren immers niet genomen. Na een tweede, meer directe toediening van zijn verlammende goedje, was het euvel snel verholpen.
Een half uur later stond ik buiten. Met een kies minder, maar verder nog steeds met nul gaatjes. En dat na ruim dertig jaar! De afspraak voor een controle over zes maanden staat overigens alweer genoteerd. Daarin was mijn tandarts onverbiddelijk. Al was het alleen maar omdat er uiteindelijk nog drie verstandskiezen moeten sneuvelen.