"Ik wil naar de flamingo’s," zei Sebas. "We gaan eerst even naar de pinguïns kijken," reageerde ik. "Kijk Sander, hier zit er één heel dichtbij," riep hij. "Hij komt even hallo zeggen," verklaarde ik. Sebas moest lachen. "Hallo pinguïn," zei het ventje. "Gaan we nu naar de flamingo’s?" Ik lachte op mijn beurt. "Nu gaan we naar de flamingo’s," zei ik geruststellend.
We staken het pleintje bij de oude ingang van 'Blijdorp' over en stapten de brede verhoging op, die grenst aan de ondiepe vijver waarin tientallen flamingo's op één poot luidruchtig stonden te balanceren. Eén van de vogels wapperde wild met zijn felroze vleugels. "Hij probeert weg te vliegen," zei Sebas. "Ja, dat denk ik ook," reageerde ik. "Oh, nee. Hij blijft toch." De vogel vouwde zijn veren weer in.
"Zullen we weer gaan," vroeg hij? Ik zei dat het goed was, pakte de buggy en liep met Sebas richting 'Rivièrahal'. Voor de deur stond het treintje van de diergaarde geparkeerd, dat bezoekers heen en weer rijdt tussen de oude en de nieuwe ingang van het park. Het heeft iets weg van zo'n toeristentreintje dat je in veel badplaatsen tegenwoordig ziet. Maar dan zonder het luide commentaar.
"Zullen we slangen gaan kijken," vroeg ik? De aandacht van Sebas was inmiddels volledig gericht op het treintje. "Daar wil ik in," zei het ventje, terwijl hij wees en onderwijl zijn koers veranderde. "Als we nou dadelijk het treintje nemen," opperde ik, "dan gaan we nu eerst even hier binnen kijken." Het klonk logisch. "Nee, ik wil nu in het treintje," zei Sebas.
"Dat is niet handig," probeerde ik uit te leggen, want dan staan we zodadelijk aan de andere kant van de dierentuin, terwijl we hier moeten zijn voor de slangen en de olifanten." Hij maakte aanstalten om in te stappen. "Kom Sebas," zei ik. "Het treintje vertrekt straks pas. We gaan nu eerst hier naar binnen en dan nemen we zodadelijk het treintje. Ok?" Sebas knikte.
Even later liepen we alsnog de 'Rivièrahal' in, waarbij ik er achter kwam dat dubbele klapdeuren uiterst onhandig zijn wanneer je een kinderwagen meesleept. Toen we eenmaal binnen waren, stond ik op het punt om Sebas een verhaal te vertellen over de anaconda's in het naastgelegen terrarium, maar hij was al vertrokken.
Ik vond hem even later bij een paneel met drukknopjes, dat op de muur was bevestigd. Nadat hij kort met de knopjes had gerommeld, vroeg Sebas: "Gaan we nu naar het treintje?" En dus liepen we maar naar het treintje, dat gelukkig snel vertrok. Het was koud - Sebas had een muts op en wanten aan zijn handen - maar hij leek er niets van te merken.
"Kijk, wolven," zei ik. "Dit is een autotrein," wijzigde Sebas het onderwerp. "Maar hij gaat niet echt hard!" Het klonk wat verbolgen. "Dit is geen echte trein," gaf ik hem gelijk. "Het is inderdaad een autotrein." De mevrouw tegenover ons knikte eveneens instemmend. Sebas richtte zich tot haar met een uiterst serieus gezicht en herhaalde: "Dit is een autotrein. Maar hij gaat niet zo hard!"
Toen we uitstapten aan de andere kant van de dierentuin, begon het te regenen. "Zullen we hier maar even naar binnen gaan om haaien te kijken?" Ik probeerde enthousiast te klinken. "Nee, nu gaan we teruglopen," zei Sebas. "Ik heb iets gezien onderweg. Ik weet niet meer precies waar, maar ik zeg wel 'stop' als we er zijn. Ok, Sander?"