We vormden een bont een gezelschap, met z'n vieren op het Rotterdamse Kruisplein. Ik sjokte voort met drie zeevarende Aziaten in mijn kielzog. Eén van hen had me voor de ruïnes van de Pauluskerk aangesproken in nagenoeg onverstaanbaar Engels. Uiteindelijk wist ik te achterhalen dat de jongeman op zoek was naar een mogelijkheid om geld te wisselen. Ik wees in noordelijke richting. Naar de bouwput voor het centraal station. "GWK," zei ik in het Engels. Een vragende blik. "You can walk with me," vervolgde ik hartelijk. Ik moest toch naar de trein en een daad van acute naastenliefde als monetaire gids leek me positief voor het imago van de Nederlander in het algemeen. Maar de jongen begreep me niet. Met handgebaren wist ik uiteindelijk mijn goede bedoelingen duidelijk te maken.
Dus daar liepen we. De Aziaat die me had aangesproken pal naast me en op enkele meters afstand een ietwat corpulent exemplaar en diens directe tegenhanger, een scharminkelig mannetje in een blauwe overall die onder de smeervlekken zat. De bootsman zo leek me. Omdat we zeker vijf minuten voor de boeg hadden, probeerde ik – tegen beter weten in wellicht – alsnog een praatje aan te knopen. "Where do you come from," trapte ik de eerste open deur in. Opnieuw een vragende blik, die me deed overschakelen op wat ik maar even baby-Engels noem. Eenvoudige zinnen, zonder enige vorm van accent. Zo Nederlands mogelijk uitgesproken eigenlijk. "Wer doe joe kom from?" herhaalde ik.
Het werkte! "Sjanghai," zei de jongeman, duidelijk opgetogen dat we verbaal contact hadden gemaakt. Ik knikte instemmend. "Sjanghai," zei ik bewonderend. "Ent joor frents?" Opnieuw herkenning. Hij wees naar de goedige dikzak en zei met een iets misprijzende ondertoon: "Mongolia". Het was duidelijk dat dit uitgestrekte steppegebied minder hoog stond aangeschreven dan de wereldstad waar hij zelf vandaan kwam. Maar het kon nog erger, want met een vertrokken gezicht wees hij vervolgens naar de bootsman in de blauwe overall, om een hooghartig "Bangladesh" uit te stoten. Daar wilde je blijkbaar nog niet dood worden gevonden als Chinees. Bangladesh is alles behalve het beloofde land, zoveel was duidelijk.
"Shanghai," mijmerde ik hardop. "I almost went there last summer." Om mezelf direct te corrigeren: "Aai mien, aai olmoost koo to Sjanghai dis sammer. Olmoost!" De jongen lachte breed. "Joe ko Sjanghai dis sammel?" vroeg hij in nog cryptischer Engels dan het mijne. Direct had ik spijt van mijn openhartigheid. "Noo," probeerde ik uit te leggen, "aai plent toe koo toe Shanghai, bat aai dit not. Olmoost!" De boodschap kwam niet over. "Joe laaik Sjanghai?" vroeg de Chinees. "Mie noo koo toe Sjanghai," hoorde ik mezelf roepen. "Sjanghai fellie koet," riep mijn gezelschap op zijn beurt enthousiast. "Joe laaik Sjanghai?" drong hij aan. Ik zwichtte. "Jes, Sjanghai kreet! Is bjoetifoel sittie! Aai lof Sjanghai!"
De rest van ons loopje simuleerde ik een telefoongesprek om verdere misverstanden te voorkomen. "Ik loop hier met een stel Chinezen door Rotterdam te sjokken en het is geweldig," zei ik tegen mijn imaginaire gesprekspartner. "We hebben het ontzettend leuk, onder meer met intelligente gesprekken over Sjanghai." De jongen naast me reageerde direct. "Sjanghai fellie koet," schreeuwde hij richting mijn telefoon...